Vreemd(gaan)recht?!

Door: mr. Mirto F. Murray

Recent trok een uitspraak van het Israëlisch Hooggerechtshof mijn aandacht. Nu pretendeer ik geenszins de uitspraken van buitenlandse hoogste rechtscolleges op de voet te volgen. Het is al lastig genoeg om het toenemende aantal gepubliceerde en/of door deskundige lieden becommentarieerde rechterlijke uitspraken binnen ons Koninkrijk  bij te houden. Maar toch was er iets wat mijn aandacht trok bij die uitspraak van de hoogste burgerlijke rechter van Israël.

De achtergrond voor de uitspraak was de volgende. Na dertig jaar huwelijk van het Israëlisch echtpaar in kwestie verzocht de man echtscheiding en ook de verdeling van de tussen hen bestaande huwelijkse gemeenschap. Belangrijk onderdeel van hun gezamenlijke eigendom was een huis dat het echtpaar gedurende het huwelijk gebouwd had op een stuk grond dat al voor het huwelijk op naam van de man stond. Het verzoek werd ingediend bij de regionale rabbijnse rechtbank. De rabbijnse rechtbanken maken deel uit van het Israëlische rechtssysteem, waartoe ook de religieuze rechtbanken behoren, die over joodse wet oordelen. Als zodanig leggen de rabbijnse rechtbanken in Israël zich exclusief toe op zaken betreffende huwelijken en echtscheidingen van hen die als joods kunnen worden aangemerkt, zo ook dus van dit echtpaar. De echtscheiding werd uitgesproken en in overeenstemming met de jurisprudentie in het land werd de helft (van de waarde) van het huis aan de vrouw toebedeeld. De man was het daarmee echter niet eens en stelde hoger beroep in  bij Het Hoge Rabbijnse Hof van Beroep in Jerusalem waarbij hij ook stelde dat de vrouw, vlak voor de echtscheiding werd uitgesproken, overspel gepleegd had. Alhoewel het plegen van overspel, vreemdgaan zo u wil, door de vrouw ontkend werd, veranderde dat het geheel en deed het Hoge Rabbijnse Hof van Beroep uitspraak waarbij het recht van de vrouw op haar aandeel in de woning haar volkomen werd ontzegd. Die ontzegging van het eigendomsrecht van de helft van de woning berustte op voorgaande uitspraken van datzelfde Hof waarin tot  eensluidende oordelen waren gekomen ten aanzien van overspelige echtgenotes; met een ‘s’, want voor vreemdgaande mannen gold die regel, voor zover ik kon nagaan, uiteraard niet.

De vrouw liet het er niet bij zitten en stelde beroep in bij het hoogste rechtscollege in Israël, de Supreme Court of Israël, het Israëlisch Hooggerechtshof, dat - in dat geval aangeduid High Court of Justice (Bagatz) - ook als beroepsinstantie geldt voor uitspraken van het Hoge Rabbijnse Hof van Beroep. Het Israëlisch Hooggerechtshof wordt weliswaar voorgezeten door een vrouwelijke opperrechter maar de meerderheid van de opperrechters is man. De uitspraak werd bevestigd en de vreemdgaande vrouw had dus het nakijken.

Een actiegroep vernam van de uitspraak en met medewerking van de vrouw werd herziening van de uitspraak van het Hooggerechtshof verzocht. Dergelijke verzoeken tot herziening worden zelden toegewezen maar het lukte de actiegroep om de in wezen abjecte uitspraak vernietigd te krijgen. Het Hooggerechtshof oordeelde in juni dit jaar dat de kwestie van ontrouw niet relevant is voor de vraag naar de verdeling van eigendom tussen een echtpaar. Aangezien het onderwerp van scheiding en deling na echtscheiding een burgerlijke zaak betreft dient zij getoetst te worden aan de wetten en precedenten van het burgerlijk recht. Dit geldt zowel voor het burgerlijk recht als voor het godsdienstig recht. De vrouw werd dus alsnog in het gelijk gesteld en is gerechtigd tot de helft van (de waarde van) de voormalige echtelijke woning.

Zo’n tien jaar gelden besprak ik een uitspraak van 13 augustus 2011 van het Supreme People’s Court in China vanwege de ten opzichte van ons recht uitzonderlijkheid daarvan maar ook vanwege de sociaal-maritale onrust die de uitspraak met zich teweeg bracht. Het hoogste rechtscollege van de Volksrepubliek China had namelijk bij wijze van nieuwe interpretatie van de bestaande wet geoordeeld dat in het geval een van de echtelieden voorafgaand aan het huwelijk een huis in eigendom heeft dat huis niet automatisch in de gemeenschap van goederen valt en dus na echtscheiding niet bij helften verdeeld hoeft te worden. De uitspraak werd destijds door vrouwen in China veelzeggend aangeduid als ‘the law that makes men laugh and women cry’ omdat het toen veelal de man was die in staat was voorafgaand aan het huwelijk een woning te kopen. Ik geef rap toe dat dat met vreemdgaan an sich deze uitspraak weinig van doen had maar niet ontkend kan worden dat de feitelijke werking van deze uitspraak in de praktijk ronduit discriminerend is tegen vrouwen.

Ook in ons land speelde ooit vreemdgaan een belangrijke juridische rol. Tot en met 14 januari 2001 was vreemd zijn gegaan dé belangrijkste grond voor echtscheiding en kon het gepleegd overspel zelfs leiden tot het verlies van het recht op alimentatie voor het leven. In de wetenschap dat ook toen in de meeste alimentatierelaties de vrouw de tot alimentatiegerechtigde was, ligt besloten dat ook toen (feitelijk) de vreemdgaande gehuwde vrouw veel zwaarder gestraft werd dan de vreemdgaande echtgenoot. En alhoewel het tot strafrechtelijke vervolging bij mijn weten bijna nooit kwam, was vreemdgaan met een gehuwde persoon tot de voormelde datum ook nog eens strafbaar voor zowel de gehuwde- als de niet-gehuwde persoon. Een overspelige vrouw onwaardig verklaren om aanspraak te maken op haar aandeel in de echtelijke woning, was echter ook voor ons oud recht - gelukkig - een brug te ver! Met de invoering van ons nieuw Burgerlijk Wetboek in 2001 werd overspel geschrapt als echtscheidingsgrond en is vreemdgaan binnen het huwelijk, behoudens als mogelijke grond voor de enige echtscheidingsgrond onder het nieuwe recht, te weten de duurzame ontwrichting van het huwelijk, - niet langer relevant en ook volledig geschrapt uit het Wetboek van Strafrecht.

In de vaart der volkeren en verpakt in dure woorden als ‘gender politics’ wordt het juridisch onderscheid tussen man en vrouw terecht steeds verder verkleind en wordt op goede gronden vanuit het recht het huwelijk slechts bezien vanuit haar burgerlijke betrekking tussen twee personen waarbij het oordeel omtrent echtelijke (on)trouw slechts aan het echtpaar in kwestie is voorbehouden en waarvan de rechter daar waar het gaat om daar gevolgen aan te verbinden ver weg moet blijven. Een vrijbrief voor vreemdgaan is dit echter allerminst, voeg ik er tot toch nog enigszins moralistisch aan toe!

Mirto Murray