Kleurenrecht?!
Door: mr. Mirto F. Murray
Ook na meer dan vijfentwintig jaar advocatuur en dus voor een dito periode de universiteitsbanken achter mij te hebben gelaten blijft mijn fascinatie met het recht onverminderd groot. Op een kantooruitje met mijn kantoorgenoten door de straten van Punda en Scharloo werd ons, gezeten op stoere scooters, verteld over een wet die zou verplichten tot het in vrolijke kleuren schilderen van gebouwen in Punda. De bedreven gids, Pablo genaamd, vertelde in geuren en - pun intended - kleuren over een gouverneur in de negentiende eeuw die alzo verordonneerd zou hebben. Uiteraard had ik dat verhaal al eerder gehoord maar nu moest ik er toch het zijne van weten en wilde ik bij wijze van spreken van de hoed en de rand weten voor wat dit verfgebod betreft. Het idee voor dit artikel werd ter plekken geboren en de rechtsonderzoeker in mij nam over. Van mijn bevindingen maak ik u graag deelgenoot.
Enig wetenschappelijk onderzoek naar rechtsgeschiedkundige verklaring voor hedendaagse fenomenen is mij niet vreemd. Eerder sprak ik in uw geliefd zaterdagblad over Tijdrecht?! waarin ik de herkomst van de wettelijke regeling van de juiste tijd op Curaçao onderzocht. Ook liet eerder de term ‘vrouwelijke bediening’, mij niet los maar meer het fenomeen nog dat op grond van een tot de dag van vandaag geldende wettelijke regeling toestemming van de overheid verzocht moet worden om vrouwen te kunnen laten bedienen in horecagelegenheden. Het zal u niet verbazen dat ik ten aanzien van dat laatste tot de conclusie kwam dat de wet in kwestie - de Vergunningenlandsverordening - op dat punt regelrecht in strijd is met internationale verdragen en niet alleen daarom gewoon ronduit discriminerend is jegens vrouwen.
Maar genoeg over eerdere onderzoeken. Op zoek naar wetgeving die bepaalt (of bepaald heeft) dat gebouwen in Willemstad niet wit geschilderd mogen, toog ik vol goede moed naar het Nationaal Archief. Doorwrocht onderzoek in de keurig bijgehouden annalen aldaar leverde het volgende op. In het publicatieblad van 1817, nummer 14, verordonneerde de Vice-Admiraal Gouveneur-Generaal Albert Kikkert, zoals te doen gebruikelijk in één lange, vloeiende zin:
‘Naardien het aan Ons door deskundigen te kennen gegeven is dat de witte muren der huizen zeer nadeelig voor het gezigt zijn, uithoofde der wederkaatsing der zonnestralen op het oogstelsel, waardoor eene onherstelbare verzwakking aan hetzelve veroorzaakt wordt, zoo is het, dat Wij op de aan Ons deswege gedane voordragt, tot het algemeen welzijn goedgevonden en raadzaam geoordeeld hebben te gelasten, gelijk gelast wordt bij deze: dat de muren der huizen en andere gebouwen in de Willemstad, aan de overzijde der haven, op Pietermaaij of buiten de Steenen-Padspoort en op Scharlo voortaan niet met wit zullen morgen gepleisterd of gewasschen worden; staand het aan een ieder vrij om zoodanige andere kleur daartoe te gebruiken als hij of zij zal verkiezen : zullen dus degenen die van en na de afkondiging dezer hunne huizen of gebouwen wit pleisteren of wasschen niet alleen verbeuren een boete […], maar bovendien verpligt zijn dezelve eene ander kleur te geven […]’.
Een afschrift van de publicatie werd, blijkens de wetstekst, opgehangen ‘binnen het Fort Amsterdam en in Willemstad, overzijde der haven en op Pietermaaij’ op 28 april 1817, de ingangsdatum van het verfverbod.
Het is dus waar dat er een wettelijke regeling is (of was) die bepaalde op verbeurte van een heuse boete dat gebouwen in bepaalde delen van Willemstad in een kleurtje geschilderd moesten worden.
Wie was die Albert Kikkert die dit bedacht had? De geschiedenis leert dat de beste man na enkele amoureuze escapades zowel op Curaçao als in Nederland, die tot het vaderschap en processen leidden, in 1789 trouwde met een Curaçaose, de achttienjarige Ana Maria Cornelia van Uytrecht, erfgename van enkele rijke erflaters. Mede door dit huwelijk kwam Kikkert in het bezit van de plantages San Juan en Pannekoek en daarmee tientallen tot slaafgemaakten. Na zijn vertrek naar Nederland was van de plantages niet veel meer over. Zijn als ‘verkwistend en spilziek’ bestaande vrouw, die met de kinderen op Curaçao achterbleef, was genoodzaakt de plantages in 1804 te verkopen. In 1816 kwam Kikkert aan boord van het linieschip ‘de Prins van Oranje’ terug in Curaçao. Vanwege de omvang van het schip kreeg het schip in de volksmond de naam ‘baranka di Shon Kèkè’. Kikkert was zelf slaveneigenaar en gedroeg zich ook als zodanig. De historicus Gert Oostindie houdt het in ‘De Gouverneurs van de Nederlandse Antillen, sinds 1815’ erop dat Kikkert een ‘joviale bon vivant’ was die weinig doortastend optrad. Het Nederlandse dagblad Trouw typeerde hem in 2019 als ‘een opportunist met een feilloze timing’. In de nacht van 18 op 19 december 1819 overleed Kikkert in het Gouverneurshuis.
De overlevering stelt dat de eigenlijke inspiratiebron voor het verfverbod de echtgenote van Kikkert zou zijn die vanuit het Gouverneurshuis pijn aan haar ogen of zelfs migraine zou hebben ondervonden als gevolg van de weerkaatsing van het zonlicht op de overwegend wit geschilderde huizen en gebouwen. Een ander wild verhaal is dat de zoon van Kikkert depressief zou zijn geweest en volgens een raadgever zou opfleuren van gekleurde huizen. Ook fluisteren boze tongen dat Kikkert aandeelhouder was van de enige verffabriek op het eiland en aldus een persoonlijk belang had bij het verfverbod. Geen van de theorieën kon ik bevestigen. De wet ontbeert een memorie van toelichting en zelfs als die er was is de kans dat daar expliciet de wens van de echtgenote van Kikkert of het lijden van zijn zoon in zou staan of zelfs diens aandeelhouderschap in de verffabriek volstrekt uitgesloten. Ik houd het er maar op dat de wilde speculaties die ten grondslag liggen aan het daadwerkelijk verfverbod een veel spannender verhaal vormen voor toeristen die ons eiland aandoen en vragen hebben over de pastelgekleurde gebouwen in Punda en Scharloo.
Tot slot moet ik eerlijk bekennen dat het met dat doorwrochte onderzoek in de annalen van het National Archief reuze meeviel; een student-stagiaire bij mij op kantoor vroeg namens mij de wetgeving op en die werd binnen een dag per email toegezonden. Maar ja, ik ben nou eenmaal advocaat en enige ijdelheid en een zekere mate van theater bij het naar voren brengen van standpunten is mij daarom niet helemaal vreemd. Een wet die het verfverbod intrekt, trof ik (nog) niet aan en eigenlijk is dat, zolang u en ik nog dagelijks kunnen genieten van pastelkleurige gebouwen in Willemstad, ook helemaal niet belangrijk!