Buitensporig(e) recht(spraak)?!
Door: mr. Mirto F. Murray
Recentelijk trok een uitspraak van het Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao (het ‘Gerecht’) om meerdere redenen mijn onverdeelde aandacht. Allereerst was dat vanwege de absurditeit van de casus die aan het Gerecht ter beslissing werd voorgelegd – waarover straks meer – maar meer nog vanwege het gebruik van het woord ‘buitensporig’ door de rechter. Bij mij begon mijn hart sneller te kloppen en begon mijn zoektocht naar de herkomst en het gebruik van het woord ‘buitensporig’ in uitspraken van het Gerecht en voilà het idee voor dit artikel was geboren.
Buitensporig wordt doorgaans omschreven als ‘die of dat wat sterk afwijkt van het normale’. Als voorbeelden kunnen gelden `buitensporige luxe`, `buitensporig veel geld hebben’, terwijl als synoniemen worden omschreven woorden als allemachtig, bovenmatig, buiten proporties buitengewoon, excessief, exorbitant, extravagant, grotesk, hyperbolisch, immoderaat, in overdreven mate etc. etc. Zowaar vermoedde ik dat het gebruik van het woord ‘buitensporig’ door de rechter op zichzelf al als uitzonderlijk omschreven kan worden of allicht als buitensporig. Maar goed, een echt oordeel daarover kun je alleen vellen na deugdelijk onderzoek. Ik ging dus aan de slag met het onderzoeken hoe vaak het Gerecht het woord ‘buitensporig’ in zijn uitspraken hanteert en betrok in dat onderzoek alle uitspraken van het Gerecht vanaf 10 oktober 2010, de formele ‘geboorte’ van het Gerecht. Mijn onderzoek beperkt zich dus tot het Gerecht van het land Curaçao. Maar eerst nog even de uitspraak die vanwege het – zelfs herhaaldelijk - gebruik van het woord ‘buitensporig’ mijn aandacht trok. Ik beloofde namelijk daarop terug te komen.
De casus die aanleiding gaf tot de uitspraak van het Gerecht die vervolgens breed in de media werd uitgemeten was de volgende: mevrouw X, laat ik haar maar fictief aanduiden als Amal, werkt sinds 1995 bij een grote verzekeraar op Curaçao en op 11 juli 2020 overlijdt een voor haar dierbare collega werkneemster. Vlak voor haar overlijden vertrouwde die collega aan Amal toe dat het haar wens was dat haar teamleider niet op haar begrafenis aanwezig zou zijn. Amal heeft na het overlijden van haar collega in een persoonlijk gesprek met de teamleider in kwestie de wens van haar collega overgebracht. Amal zit niet in het team van deze teamleider. Aangeslagen door deze boodschap geeft de teamleider aan Amal aan dat hij niet weet hoe hij naar de afdeling, de direct leidinggevende en de directie moet aangeven niet naar de begrafenis te gaan. Daarop suggereert Amal, in de wetenschap dat de begrafenis gedurende een weekend zal plaatsvinden, dat de teamleider zich allicht ziek kan melden. De teamleider zegt het een en ander op te zullen nemen met de Afdeling Human Resources en naar aanleiding daarvan vindt een aantal gesprekken plaats. In die gesprekken is de inhoud van het gesprek tussen Amal en de teamleider uitgebreid met de betrokkenen besproken. In die gesprekken komt onder meer naar voren dat de teamleider het heel moeilijk heeft met de wens van de overleden collega, omdat hij het niet meer met haar kan uitpraten en hem de kans wordt ontnomen om op een waardige manier afscheid van haar te nemen. Verder wordt in de gesprekken benoemd dat Amal het verzoek van wijlen haar collega eerst intern had moeten bespreken alvorens de teamleider persoonlijk daarover te benaderen.
De verzekeraar laat het niet bij gesprekken zitten en begint, na eerst een gepeperde brief met verwijten aan het adres van Amal, een rechtszaak met als strekking de ontbinding van haar arbeidsovereenkomst. Daartoe voert de verzekeraar aan de vermeend kwalijke rol van Amal door de boodschap van wijlen haar collega op eigen initiatief aan de teamleider over te dragen zonder rekening te houden met zijn gevoelens en haar suggestie dat hij zich ziek zou melden. Ook wordt haar verweten dat zij opgemerkt heeft dat de teamleider zijn rol in deze dramatiseert. Amal verweert zich tegen deze verwijten door onder meer op te merken slechts als boodschapper van de wens van haar overleden collega te hebben opgetreden toen zij merkte dat de teamleider namens de verzekeraar bezig was de begrafenis te coördineren en dat zij met haar suggestie over ziekmelding op de zaterdag van de begrafenis slechts wilde voorkomen dat een vervelende situatie zou ontstaan op de begraafplaats waarbij de teamleider de toegang geweigerd zou worden.
Het Gerecht is het eens met Amal en maakt korte metten met de stellingen van de werkgever en overweegt: ‘Het stellen van de eis dat [Amal] zich van dit gedrag had moeten onthouden vanwege de gevoelens van [de teamleider] is, gelet op deze omstandigheden, dan ook buitensporig. Sterker nog, [de verzekeraar] had in haar overwegingen moeten betrekken de mogelijkheid dat [Amal] met het overbrengen van de boodschap [de teamleider] heeft beschermd tegen een mogelijk nog onaangenamere situatie dat hem op de begrafenis publiekelijk de toegang zou zijn geweigerd.’ En voorts: ‘De eis dat [Amal] zich van het doen van een dergelijke suggestie had moeten onthouden is gelet op de onderhavige omstandigheden, eveneens volstrekt buitensporig. Dat geldt te meer nu de begrafenis op een zaterdag was en dus buiten werktijd, zodat een ziekmelding niet tot ongeoorloofd verzuim zou leiden.’. Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst werd afgewezen en de verzekeraar werd veroordeeld de kosten van de advocate van Amal te betalen.
Tot tweemaal toe overweegt het Gerecht dat het stellen van eisen aan het gedrag van Amal buitensporig was; de tweede keer zelfs ‘volstrekt buitensporig’. Zoals gezegd triggerde dat bij mij de vraag hoe vaak het voorkomt dat het Gerecht überhaupt zaken, stellingen of eisen als ‘buitensporig’ kwalificeert.
In de relevante periode wordt in vijftien van de 1290 op www.rechtspraak.nl gepubliceerde uitspraken van het Gerecht het woord ‘buitensporig’ gebruikt. Het woord ‘buitensporig’ wordt in die uitspraken 23 keer gebruikt waarvan 11 keer door de partijen en 12 keer door de rechter. Van de 12 keer dat het Gerecht het woord ‘buitensporig’ hanteert is dat 4 keer om het recht nader uit te leggen en wordt dus ‘slechts’ 8 maal iets of een (rechts)situatie door de rechter als buitensporig aangemerkt, waarvan twee keer alleen al in de hiervoor besproken procedure. Daarnaast betreft dat drie keer een boete die als buitensporig hoog wordt aangemerkt. Voorts worden de kosten van vernietiging van een partij nepspullen als buitensporig aangemerkt. Net als in de miljoenen belopende donaties aan buitenlandse instellingen, terwijl het uitblijven van de aanpassing van tarieven in de medische zorg en uitlatingen betreffende een advocatenkantoor weer niet als buitensporig worden aangemerkt.
Zoals het woord ‘buitensporig’ suggereert komt het gebruik daarvan door het Gerecht op Curaçao sporadisch voor. Met name als gekeken wordt naar niet slechts het vermelden van het woord in uitspraken van het Gerecht maar als onderdeel van het oordeel van het Gerecht. Slechts acht keer is dat het geval in welgeteld zes uitspraken waarvan ten aanzien van twee daarvan heeft te gelden dat de rechter oordeelt dat er geen sprake is van buitensporigheid. Kortom, in vier uitspraken oordeelt de rechter een rechtstoestand als buitensporig waarvan alleen al in de hiervoor genoemde procedure twee keer. Met recht geldt die uitspraak als een buitensporige – in de zin van een ‘die sterk afwijkt van de normale’ – zaak ofwel kan, zonder ook maar op enige wijze te twijfelen aan de juistheid van de uitspraak, die geduid worden als buitensporige rechtspraak!